Een geschikt terroir begint met een goed klimaat. Daarna komt de bodem. De wijnstokken moeten voeding en vocht uit de bodem kunnen halen, maar zijn verder niet kieskeurig. Ze doen het op bijna alle bodemsoorten. Dat betekent niet dat je de wijnstokken zomaar in de grond kan zetten. Na een goede bodemanalyse laat een wijnboer een (organisch) mestpakket samenstellen. Dat is maatwerk. Evenals het bloemen- en kruidenmengsel voor de juiste mineralen en de goede hoeveelheid stikstof. Een natte of extreem droge bodem is minder geschikt voor wijnbouw.
De bodem is de grond waar je op staat, de bovenste laag van de aarde. Deze laag is 1 tot maximaal 1,5 meter diep. Een bodem is geschikt voor wijnbouw als hij een losse structuur heeft. Hij is dan beter in staat om water af te voeren. Dan moet je denken aan een bodem van kiezel of zand. Een wijnstok houdt niet van natte voeten. In de regel is een bodem met een vaste structuur dus minder geschikt, zoals een kleibodem. Maar er zijn altijd uitzonderingen…
De cabernet sauvignon uit Coonawarra heeft een grootse reputatie. Het geheim zit in de bodem, de terra rossa. In een strook van amper 12 kilometer lang en 2 kilometer breed tref je een unieke, kruimelige en waterdoorlatende grondsoort aan. Daaronder zit pure kalksteen. Een zegen voor elke wijn.
Het grootste deel van Australië is te warm en te droog voor wijnbouw. De wijngaarden vind je in het zuidoosten van het land. Daar is het klimaat het meest gematigd. Coornawarra heeft warme zomers en koude en natte winters. Pakweg 60% van de grond is beplant met cabernet sauvignon. Het nadeel van deze wijndruif is dat hij zo verdraaid slecht rijpt. In Bordeaux blenden ze hem natuurlijk niet voor niets met de soepele merlot.
Maar in Coonawarra doet de cabernet sauvignon het prima. De tannines zijn zo rijp, dat ze ver weg blijven bij een bittere of wrange smaak. Coonawarra was eerst het domein van een handjevol pioniers. Zij geloofden in het potentieel van de streek. Maar inmiddels struinen de grote wijnbedrijven de regio af. Driftig op zoek naar grond. Coonawarra maakt naam als de Médoc van Australië. De wijnen uit Bordeaux hebben hun evenknie gevonden.
Merlot doet het bijvoorbeeld juist goed op een kleibodem. De bodem van Pomerol bestaat uit ijzerhoudende klei. Het is bij uitstek het gebied voor goede wijnen van 100% merlot. Niet voor niets is merlot steeds minder in trek in warme gebieden waar klei en vocht schaars zijn. Dit soort uitzonderingen onderstreept dat sommige wijndruiven in een specifieke bodem beter uit de verf komen. Een slimme wijnboer houdt daar rekening mee.
Nederlanders kunnen verdraaid goed polderen. Dat was in de 16e eeuw al wijd en zijd bekend. De Franse koning Hendrik IV wilde moerassen in het stroomgebied van de grote rivieren droogleggen. Misschien wilde hij de boel wel gecontroleerd onder water zetten. Dat deden de Nederlanders ook. In de oorlog tegen Spanje.
Maar het polderen had nog een ander doel. De koning wilde landbouwgrond winnen. De Staten-Generaal stuurde een halve Nederlander naar Frankrijk: Humphrey Bradley. Hij was de zoon van een Engelsman. Bradley kreeg in 1599 de opdracht om een plan te maken voor de drooglegging van moerassen ten noorden van Bordeaux. Hij besteedde het werk uit aan Conrad Goossen.
De klusjesman legde dijken aan en groef kanalen. Dat resulteerde in 1600 hectare nieuw land. Hij had z’n klus op de linkeroever van de Gironde amper geklaard toen de elite van Bordeaux er al wijnstokken ging planten. Uiteindelijk bleek de ingepolderde moerasbodem minder geschikt voor wijnbouw. Goedkope witte wijnen deden het er prima, maar de rode topwijnen kwamen van droge en hogere gronden.
Een arme bodem is meestal goed voor een mooie wijn. Te veel voeding in de bodem levert vooral bladgroei op, maar minder rijpe druiven. Een karige bodem stimuleert de ontwikkeling van de wortels. De wijnstok moet een forse inspanning leveren om te overleven. Dat zorgt voor minder blad en betere druiven. Het voordeel van diepe wortels is ook dat de wijnstok beter bestand is tegen extreme weersomstandigheden, zoals extreme droogte of storm.
De samenstelling van bodems verschilt nogal. Steenachtige bodems zorgen voor een beperkte opname van voeding en vocht. Daardoor rijpen de druiven beter. Het is kletskoek dat je de smaak van graniet of kiezels in de wijn kan proeven. De mineralen lossen namelijk niet op. Die komen echt niet in de druiven terecht. Maar het is wel zo dat de bodem door zijn samenstelling en structuur invloed heeft op de ontwikkeling van druiven.
De ideale bodem voor wijnbouw moet een goede drainage hebben. En tegelijk moet hij ook voldoende water vasthouden om droge periodes te overbruggen. Zandbodems hebben een goede drainage, maar houden bijna geen water vast. Dat minpuntje kan de wijnboer aanpakken door humus toe te voegen. Dat werkt als een spons. Hij kan ook het bodemleven stimuleren. Wormen kunnen bladeren en compost in de bodem brengen. Die verteren tot humus.
In Europa zie je wijngaarden op plaatsen waar andere gewassen het niet zo lekker doen. Op onvruchtbare grond. Dat is in Nederland anders. De wijnbouw beleeft een revival, maar het land is al ingericht. De bodem is al verdeeld. Er verschijnen op allerlei plaatsen wijngaarden. Ook op plaatsen waar je ze niet meteen verwacht. In alle 12 provincies vind je wijngaarden. In heel verschillende landschappen. En op heel verschillende bodems.
Het landschap vertelt het verhaal van de bodem. Die twee horen bij elkaar. In Nederland kom je van noord naar zuid 5 verschillende bodemsoorten tegen. Ze zijn kenmerkend voor het landschap:
Deze bodemsoorten zijn een belangrijk onderdeel van het terroir van Nederland. Waarom smaakt wijn van dezelfde druif uit de ene streek anders dan wijn uit een ander gebied? En waarom verbouwen Noord-Groningse boeren zo vaak aardappelen? Culinair journalist Joël Broekaert onderzocht het. Hij maakte 5 documentaires over de invloed van onze bodemsoorten op de smaak van ons voedsel. Met dank aan de NPO bieden we een link naar deze fraaie illustraties bij ons verhaal over de Nederlandse bodem. De NPO staat het embedden van video’s niet toe.
Eigenlijk is er nog een 6e bodemsoort in Nederland. Dat is de vaagbodem. Die is nog maar net aan komen waaien. Letterlijk. Het gaat dan over de bodem van het duinlandschap. Die is nog maar amper tot ontwikkeling gekomen. Er is dus ook nog geen plantengroei. Het grootste deel van Nederland bestaat uit klei- en zandlandschappen. Rivier- en zeekleibodems kom je met name tegen in de provincies Flevoland, Friesland, Groningen, Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland. Een belangrijk deel van de zeekleibodems is blootgelegd door oude en nieuwe droogmakerijen, zoals de ‘oude’ Beemster en Haarlemmermeer en de ‘nieuwe’ Flevopolder en Wieringermeer.
Een zeekleibodem bestaat uit het kleinste en lichtste bezinksel dat met rivieren meekomt. Dat blijft niet achter in de uiterwaarden, maar bezinkt pas op zee. In zeeklei kom je mineralen tegen die je bijvoorbeeld tegenkomt in graniet. De structuur van zeeklei lijkt op die van rivierklei. Het is compacter. Maar ook plakkerig. Het water hecht zich aan de kleideeltjes. En dat maakt de klei kneedbaar.
Zeeklei is bijzonder vruchtbaar. Er zitten mineralen in die planten gebruiken als voeding. Het bevat nog minder bodemleven dan rivierklei, maar is door de aanwezigheid van schelpen wel kalkrijker. Buitendijks groeit er zeekraal en lamsoor op zeeklei. Binnendijks verbouwen boeren er aardappelen, bieten, mais en graan op. In alle kustprovincies kom je zeekleibodems tegen. De bodem van de provincie Flevoland bestaat helemaal uit zeeklei.
Bekijk de documentaire van Joël Broekaert over zeeklei via NPO Start.
De veenbodem is de slapste van Nederland. Hij bestaat uit lagen van dode moerasplanten. Deze bodem is te zuur voor de landbouw. Daarom liet men de veengebieden links liggen. Het was er gevaarlijk en je kon er niks mee beginnen. Maar vanaf de late middeleeuwen werd het afgegraven. De verbranding van turf leverde meer energie dan de verbranding van hout. En in de as bleef zout achter. Dat kon men prima gebruiken voor het conserveren van vlees.
In de natte veengebieden moesten dijken aangelegd worden om droge voeten te houden. Daar werd het veen ook voor gebruikt. Dat heeft voordelen. Als de dijk nat blijft, conserveert het veen zichzelf. Maar als het lang droog is, kan het ook mis gaan. Dat bleek in 2003. Toen brak de veendijk bij Wilnis door. Nog bestaande veengebieden worden vooral als hooi- of weideland gebruikt.
Bekijk de documentaire van Joël Broekaert over veen via NPO Start.
Rivieren treden meestal in het voorjaar en najaar buiten hun oevers. Door smeltwater uit de bergen en door zware regenval. Dan laat het water een bezinksel van klei achter. Elke keer komt er een nieuw laagje klei bij. Bovenop het ‘oude’ bezinksel. De structuur van zeeklei is taai en vast. Het is plakkerig. Daarom laat het weinig water door. Planten kunnen er moeilijk wortelen. Organismen komen er amper doorheen. Zo komt de bodem moeizaam tot ontwikkeling.
Planten en organismen krijgen alleen een kans als de rivier een keer overslaat en niet buiten z’n oevers treedt. Dan vormt zich een dunne humuslaag. Op rivierkleibodems verbouwen de boeren snelgroeiende gewassen, zoals mais en suikerbieten. Of gras. Meestal gebruikt de boer rivierkleibodems als weide en hooiland. Deze bodems domineren in het stroomgebied van de grote rivieren en de IJssel.
Bekijk de documentaire van Joël Broekaert over rivierklei via NPO Start.
De zandbodem noemen we ook wel podzolbodem. Die bestaat uit 3 lagen. De naam stamt uit het Russisch. Hij betekent zoveel als ‘lijkt op as’. Een verwijzing naar de vaalgrijze kleur van de 2e laag. Door de eeuwen heen werd de toplaag van dekzand door vallende bladeren aangevuld met humus. De regen sijpelde daar makkelijk doorheen. Humuszuren losten het ijzer op. Daardoor verkleurde het zand en werd de 2e laag vaalgrijs. De opgeloste ijzerdeeltjes en humus ‘landen’ uiteindelijk in de 3e laag. Die kleurde donkerbruin en werd steeds dikker.
Zandbodems zijn erg arm. De voedzame bovenlaag is dun. Het is voor planten moeilijk om in de bodem te wortelen. Ze zijn niet geschikt voor akkerbouw. De grond is snel uitgeput. In gebieden met zand vind je voornamelijk bosaanplant, heidevelden en andere natuurgebieden.
Bekijk de documentaire van Joël Broekaert over zand via NPO Start.
Löss is een fijne leem. De deeltjes zijn veel kleiner dan zandkorrels. Door de wind zijn ze samen met humus naar Zuid-Limburg geblazen. Löss moet je niet zien maar voelen. Het bevat weinig zand en voelt daardoor zijdezacht aan. Löss heeft een open structuur. Het neemt water makkelijk op. Kalk en klei en andere deeltjes lossen op en sijpelen met het regenwater naar diepere lagen.
In de bovenste laag van de löss kunnen planten gemakkelijk wortelen. Het is ideale landbouwgrond. Ook na een lange, droge periode kan löss langdurig vocht vasthouden. Dat is goed voor de plantengroei. Er word op löss nog steeds akkerbouw bedreven. Maar steeds meer boeren beplanten de zuidelijke hellingen met wijnstokken. Lössbodems kom je tegen in de luwte van de stuwwallen rond Arnhem en Nijmegen, maar vooral in Zuid-Limburg.
Bekijk de documentaire van Joël Broekaert over löss via NPO Start.
Het keurige Nederlandse landschap lijkt door mensenhanden gemaakt. Toch is dat niet helemaal waar. Onze bodem heeft zich op een natuurlijke manier gevormd. Nederland is ook geworden wat het is door geweldige oerkrachten. Kijkend naar het landschap kan de wijnboer daar zijn voordeel mee doen. Wat is de beste ligging voor zijn wijngaard?